[FNO] Algemeen

La Ripubliche Democrachice do Finocce
Gesloten
Gebruikersavatar
Maarten
Geoficticus
Berichten: 382
Lid geworden op: wo 01 apr 2015, 16:47

[FNO] Algemeen

Bericht door Maarten » do 02 apr 2015, 13:13

Afbeelding

De Democratische Republiek Finoccië is een land in het westen van Atlantis, ten noorden van Uneta en ten zuidwesten van Dumerië. Het is een eilandengroep bestaande uit 29 eilanden.

Wapen:
Spoiler: weergeven
Afbeelding
Hoofdstad: Portaméri
Oppervlakte: 42818,97 km2
Inwonersaantal: 9.302.421
Bevolkingsdichtheid: 217,25/km2

Grootste steden:
1: Fort Trianche (± 1.250.000 inwoners)
2: Portaméri (± 900.000 inwoners)
...

Internationale namen:
Engels: Democratic Republic of Finoccia
Duits: Demokratische Republik Finokkien
Nederlands: Democratische Republiek Finoccië/Finokkië (eerste variant wordt het vaakst gebruikt)
Frans: La Republique Democratique de la Finocce
Finoccisch: La Ripubliche Democrachice do Finocce

Demoniem:
Engels: Finoccian
Duits: Finokkier
Nederlands: Finocciër
Frans: Finoc
Finoccisch: Finoc

Codes:
Drieletterige landcode: FNO
Tweeletterige landcode: FN
Topleveldomein: .fn
Telefoon: +2841

Tijdzone: UTC -3

Kaart: (grote bestanden)
Wegenkaart:
Spoiler: weergeven
Afbeelding
Natuurkundig:
Spoiler: weergeven
Afbeelding
Bestuursvorm:
Republiek met twee consuls die aan de macht zijn, zij worden elke 4 jaar herkozen.
Bestuurslagen
Ministeries
Politieke partijen

Officiële talen:
Frans (Finoccisch dialect)

Munteenheid
De Finoccische Monnai

Een monnai is onderverdeeld in 100 centimes. Dus: 0,05 monnai spreekt men uit als cènq centimes.

Ϣ1 = €1,23
€1 = Ϣ0,81

Er zijn munten van 0,05, 0,10, 0,25, 0,50, 1 en 2 monnai.
Er zijn biljetten van 5, 10, 20, 50, 100 en 250 monnai.

Religie
Spoiler: weergeven
In Finoccië is het merendeel Finoccistisch en gelooft dus in het Finoccisme, een polytheïstische godsdienst, volgens de Finocciërs zelf. Buiten Finoccië wordt het Finoccisme niet echt als een godsdienst gezien, meer als een levenswijze. De goden zijn enkele factoren waarin men wel hoop heeft, maar inmiddels heeft de wetenschap het overwonnen van het Finoccisme. Vroeger, voor de doorbraak van de wetenschap in Finoccië, was het Finoccisme wel een echte godsdienst. Franse katholieken die de Finocciërs wilden bekeren, werden het land uitgejaagd.
          
 Godsdienst  Hoeveelheid aanhangers in % 
 Finoccisme  60 
 Atheïsme  23 
 Katholicisme  11 
 Overig  6 
De relatief grote aanwezigheid van het Katholicisme komt door de Fransen die na de Frans-Duitse oorlogen naar Finoccië migreerden.
Cultuur:
Mythologie
Eten
Sport: Wielrennen

(Openbaar) Vervoer:
Over water
Vliegverkeer
Treinverkeer
Bewegwijzering

Overig:
School(systeem)
Tv-zenders
Drugsproblematiek
INOCO
Chacheau-fort Vallechamps
Economie: Export
Populaire Finoccische televisieprogramma's
Toerisme

Geschiedenis:
Spoiler: weergeven
Tijd van Jagers en Verzamelaars (v.chr.)

Er is redelijk veel bekend over de tijd van Jagers en Verzamelaars in Finoccië. In de bossen op meest zuidwestelijke eilanden zijn sporen van bebouwing gevonden en er zijn graveringen in steen zichtbaar; de graveringen stellen hoogstwaarschijnlijk de goden uit de mythologie voor. Destijds was Finoccië in het zuidwesten erg moerassig, waardoor er veel planten en dieren leefden. Het was een optimaal klimaat voor de mens om te leven. De volkeren op het eiland hadden weinig tot geen contact met andere mensen uit bijvoorbeeld Dumeria, in het noorden waren de eilanden niet erg vruchtbaar. Ook vermoedt men dat de zee ten noordoosten erg ruig was.

Men weet niet hoe de mensen in Finoccië terechtgekomen zijn.

Klassieke Oudheid (0-500)

De Romeinen hebben nooit nederzettingen gesticht op de eilandengroep, waarschijnlijk vanwege de sterke en gevaarlijke stroming van het zeewater ten zuiden en noordoosten van Finoccië. Men was bang dat de overheersing dan niet optimaal zou zijn. Als er een seizoen zou komen met veel stormen zou de eilandengroep een halfjaar niet bereikbaar kunnen zijn voor de Romeinen. Er was angst voor een mogelijke opstandigheid van de plaatselijke bevolking die tevens sterk vertrouwen/geloof had in haar eigen mythologie. De Romeinen omschreven hen als schrikbarend. In deze tijd is ook de naam voor Finoccië onstaan: het is een samentrekking uit de woorden finis en occidentis; de naam heeft dus als betekenis "westelijk einde"

Die bevolking verenigde zich rond 350, zodat ze samen sterker zouden staan tegen een Romeinse inval. Ze noemden zich de Rimaren en het centrum van het Koninkrijk Rimarië was Tres, het huidige Troise, de grootste stad in die tijd. Er ontstond uit de wirwar van talen één gemeenschappelijke taal: het Rimaars. (Mogelijk later meer hierover.)

De Vroege Middeleeuwen (500-1100)

Toen de invloed van de Romeinen in Atlantis minder werd door het uiteenvallen van het Romeinse Rijk, voelden de Rimaren minder angst voor buitenlandse invasies. De cultuur en welvaart bloeide op, net als de wetenschap. De angst voor de Dumerianen in Dumerië bleef echter bestaan, de economie was erg gericht op binnenlandse handel. Er werd veel geld gestoken in de landverdediging. De bescherming in het noorden werden geleid vanuit een groot fort waar nu Fort Trianche ligt.

Ondertussen groeide de beschaving, De cultuur beleefde haar hoogtepunt. De Rimaren dachten dat de welvaart te danken was aan de goden uit de mythologie. Overal in het land verrezen steeds meer aanbiddingsplekken.

Rond het jaar 930 braken er moeilijke tijden aan. Twee jaar op rij mislukte de oogst, en doordat er bijna geen buitenlandse handel was onstond er een hongersnood. Men vestigde de hoop op de wateren in het zuiden, waar veel vissen zouden leven. Er ontstonden vele vissersdorpen. De grootste honger was gestild, maar door het gebrek aan vele bouwstoffen en vitaminen doken er ziektes als scheurbuik de kop op. De Rimaren gaven als reden dat de koning niet trouw was aan de Finoccische goden. Hij werd afgezet en er was ongeveer 3 jaar een machtsvacuüm. De gebleven bevolking in het noorden had de voedselvoorziening weer op de rit gekregen en zij had nog steeds leiding over de verdedigingswerken in het noorden. Het zuiden dacht daar mooi van te kunnen profiteren. De noordelingen wilden echter vergoedingen krijgen. De volken voerden onderhandelingen maar kwamen er niet uit. Er ontstond een splitsing: het rijk werd opgedeeld in een noordelijke (Keizerrijk Sticbiu) en zuidelijke (Koninkrijk Trajbol) staat. Deze staten hadden argwaan voor elkaar: Ze waren beide bang dat de één de ander zou binnenvallen. De twee staten kenden een moeilijke periode van 80 jaar, waarna rond 1050 de welvaart weer toenam. Dit kwam door de verminderde spanningen tussen Sticbiu en Trajbol, ze stonden zelfs na enige tijd weer vrije handel toe.

Hoge/late middeleeuwen (1100-1400)

Voordat de vrije handel weer mogelijk was tussen Sticbiu en Trajbol, waren zij inmiddels al uit elkaar gegroeid. De talen verschilden, men kon elkaar niet meer verstaan. Tevens kenden beide talen een ander schrift. Veel van de omliggende landen op Atlantis kenden destijds al het Latijnse schrift, er werd gekozen om ook dit schrift in te voeren in Finoccië. De communicatie tussen de twee staten nam toe en er ontstond een mengelmoes van de beide talen welke inwoners van beide staten konden verstaan.

De late Vikingen, die ondanks hun bekeringen tot het christendom toch doorgingen met het plunderen van nieuwe gebieden, kregen steeds meer invloed in Atlantis. Uit angst hiervoor sloten de twee staten een verdrag, waarbij ze zouden samenwerken bij een mogelijke invasie van de Vikingen.

In die tijd had Sticbiu een sterk gecentraliseerd bestuur met hoge belastingen die het volk moest betalen terwijl er in Trajbol meer macht lag bij de regio's. De staten groeiden weer uit elkaar, de vrije handel verdween weer. Langzamerhand ontstond er een grote rivaliteit die de Finoccische 15e eeuw kenmerkte.

De Finoccische Oorlogen en de Finoccische eenwording (1400 - 1543)

In de 15e eeuw wilde men laten zien aan elkaar welke staat de beste was. In 1404 zei de koning Trajbol het volgende: "Het bewind van de keizer van Sticbiu heeft zijn langste tijd gehad. Het volk van Sticbiu lijdt, en wij staan klaar om hen te bevrijden." De keizer van Sticbiu nam dit hoog op en zag er een wil van Trajbol in om het noorden in te nemen. Hierop besloot hij de grens volledig te sluiten en meer geld uit te geven aan het leger. De arme bevolking die het grootste deel van de belasting op moest hoesten, moest nog meer belasting gaan betalen. Zij vertrokken in gammele bootjes naar eilanden die onder de Trajboolse macht vielen. De koning sprak met hen en gaf hen onderdak, tot grote woede van de keizer van Sticbiu. De keizer verklaarde Trajbol in 1409 de oorlog, die 27 jaar zou duren. De Eerste Finoccische Oorlog was een feit, die beide staten uitputte en geen winnaar kende. De 27 jaar werd onderbroken door twee tussenpozen, 1 in 1416 van 1 jaar toen er in beide staten een mislukte oogst was, en in 1428 een tussenpoos van 4 jaar, toen er in het zuiden een koning was die het diplomatiek wilde oplossen. Toen de oorlog was afgelopen in 1436, werd de oude grens hersteld.

In 1460, 24 jaar na de eerste oorlog, had Trajbol zich ontwikkeld tot de economisch en militair sterkste staat. In het noorden heerste de armoede en regeerde de keizer met ijzeren vuist. De koning van Trajbol wilde weer een oorlog beginnen tegen Sticbiu, om de vijand voor eens en altijd uit te schakelen. Sticbiu was langzamerhand weer aan het opkrabbelen, en de koning zag geen andere oplossing dan aanvallen, om zelf niet aangevallen te worden. In 1461 verklaarde hij de oorlog. Sticbiu vocht dapper, maar het leger had geen kans. In slechts 5 maanden was de oorlog gewonnen door Trajbol. Koninkrijk Trajbol werd omgedoopt tot Koninkrijk Fnokce, een verbastering van de Romeinse benaming Finoccië. Het eiland leefde tot 1511 in isolatie.

Finoccië: de Fransen en de kolonisatie (1508 – 1749)

In het vroege voorjaar van 1508, als het water rustig genoeg is om de zee op te gaan, vertrekt Thomas Aubert, Frans ontdekkingsreiziger, richting het huidige Canada, om daar de kust in kaart te brengen. Op weg naar de Noord-Amerikaanse kust besluit hij om aan land te gaan in Finoccië, om vers voedsel in te slaan. Finoccië is in die tijd niets meer dan een vaag land, dat tot Columbus’ ontdekking van Amerika als het einde van het ‘bekende’ westen werd gezien. Er was, op een paar kleine vermeldingen in Romeinse schriften na, helemaal niets bekend over deze eilandengroep.

De Finocciërs kijken raar op van deze nieuwkomers, en zijn eerst bang dat hun land is binnengevallen door de Spaans-Dumerische alliantie. Immers, enkele Finocciërs zeggen overeenkomsten te herkennen uit de taal die de Spanjaarden spreken. De Fransen weten de Finocciërs echter te overtuigen dat ze niet op oorlog uit zijn. De Finocciërs wisselen in ruil voor enkele spiegeltjes en kraaltjes voedsel. De Fransen worden goed behandeld door de Finocciërs. De Finocciërs doen dit echter om de Fransen te vriend te houden, en geven hen veel eten, in de hoop dat de Fransen snel weer vertrekken. Aubert ontvoert een Finocciër, die hij later in Frankrijk tentoonstelt, samen met 6 andere inlanders die hij mee heeft genomen van zijn reis.

Drie jaar later, in 1511, komen er opnieuw Fransen aan land in Finoccië. Deze keer onder leiding van Giovanni da Verrazzano, een Italiaan die in opdracht van Frankrijk werkt. Hij moet Finoccië in kaart brengen. De Finocciërs, eerst weer bang voor een inval van de Spaans-Dumerische alliantie, zijn schuw. De Fransen hadden de ontvoerde Finocciër meegenomen, en hierdoor vertrouwen de Finocciërs de Fransen.

In ruil voor een voorraad Europese hebbedingetjes koopt Verrazzano een stuk land en sticht er Port Amérique. Verrazzano ziet Finoccië namelijk als de ideale tussenstop tussen Frankrijk en Noord-Amerika. Port Amérique wordt het centrum van de handel tussen Finoccië en Frankrijk. De Finocciërs zijn blij met de Fransen, en vele handelaren en koopmannen leren Frans. Heel Finoccië komt onder Franse invloeden. Franse geestelijken proberen ook de Finocciërs te bekeren tot het katholicisme. Dit mislukt, de Finocciërs hebben een sterk geloof in hun eigen godsdienst, het Finoccisme.

In 1534 geeft de koning van Frankrijk bevel tot kolonisatie van Finoccië, om zo meer winst te creëren. Finoccië is het eerste land richting het westen dat door Frankrijk werd gekoloniseerd. Samen met de gekoloniseerde gebieden in Noord-Amerika wordt Finoccië tot Nieuw-Frankrijk gerekend.
De Finocciërs weten eerst niet zo goed wat er gebeurt. In eerste instantie denken ze dat de Fransen nu niet alleen in Port Amérique gaan handelen, maar in heel Finoccië. De Finocciërs moeten echter al snel meer en meer werken voor de Fransen. Het wordt verplicht Frans te leren; dit moet ’s avonds gebeuren aangezien er overdag op het land gewerkt wordt. De Fransen vonden dat als een Finocciër goed genoeg Frans sprak, hij in de tijd die hij besteedde aan leren nu ook wel kon werken. Veel Finocciërs moesten ’s avonds werk gaan verrichten bij de Fransen in en om het huis. De Finocciërs werden uitgebuit.

Finoccië profiteerde zelf niet. Alles was gericht op de verbinding Amerika-Frankrijk. In 1610 kwam er een oproep van de koloniale leiders van Finoccië om meer te investeren in Finoccië zelf. Nieuw-Frankrijk was destijds nog niet winstgevend en zij zagen kansen om vanuit Finoccië een winstgevend rijk op te bouwen. In Frankrijk was er echter een instabiele periode wegens een troonswisseling, en er is nooit een officieel antwoord op het verzoek gegeven.

Finoccië leed, en 140 jaar lang bleef de situatie ongeveer hetzelfde. Een van de weinige gebeurtenissen in die periode was dat er Franse hugenoten kans zagen om naar Finoccië te vluchten, aangezien daar geen problematiek was over het geloof. Zij werden namelijk in die tijd vervolgd in Frankrijk. De Fransen noch Finocciërs accepteerden hen, de Fransen omdat zij zelf katholiek waren en de Finocciërs konden niet nog meer van hun weinige voedselvoorraad afstaan. Waar de hugenoten uiteindelijk heen zijn gegaan is een raadsel.

In 1744 brak de pest uit in Finoccië. Onder de Finoccische bevolking van zo’n 5 miljoen destijds, stierven 900.000 mensen. De Finocciërs, heilig gelovend in het Finoccisme, geloofden dat de Fransen moesten vertrekken om de ziekte te stoppen. Gedreven door angst en razernij verjoegen zij de Fransen op 6 mei 1749. Bij toeval verdween de ziekte daarna ook weer. Dit was een opsteker voor het Finoccisme; tijdens de kolonisatie waren er twijfels ontstaan over hoe de goden de Finocciërs zo in de steek hadden kunnen laten.

Nieuwe ideeën in een nieuwe staat (1749 - 1830)

Na de onafhankelijkheid wist men niet zo gauw wat te doen. Wie moest het land leiden? Moest men weer terug naar het feodale systeem van voor de kolonisatie? De leiders van de 10 grootste steden van Finoccië kwamen bij elkaar op 17 mei 1749 in Troise. Na 10 dagen van overleggen waren ze het eens geworden over hoe de staat zou moeten worden ingericht.

In de koloniale tijd was Finoccië opgesplitst in twee gebieden die apart werden bestuurd: Stichbeau en Traibieu. Er werd besloten om één staat te creëren, met twee deelstaten. 6/10 stadsleiders kwamen uit het noorden en de andere 4 uit het zuiden. Ze besloten om te stemmen wie van de zes uit het noorden Stichbeau zou mogen gaan leiden, en wie van de vier uit het zuiden Traibieu zou mogen gaan leiden. Alleen de noorderlingen stemden over het noorden, net als de zuiderlingen alleen over het zuiden stemden. Rimieu, stadsleider van Troise, won de stemming over het noorden en Tufès won de stemming over het zuiden. Rimieu en Tufès gingen samen het hele land regeren, dat systeem wordt tegenwoordig nog steeds toegepast. Elke 5 jaar waren er verkiezingen, maar er was geen maximaal aantal termijnen dat een consul kon leiden.

Tufès was geïnspireerd door het gedachtegoed van de Engelse filosoof Adam Smith. Tufès wilde de ideeën van Smith toepassen in het zuiden. Hij maakte een vrije markt en concurrentie mogelijk. Smith vond dat de rijkdom van een staat niet werd bepaald door de hoeveelheid goud en zilver, maar door de hoeveelheid handel en arbeid. Tufès wist dit perfect toe te passen in Stichbeau, aangezien Finoccië zeer veel armoede kende door de kolonisatie. De mijnbouw werd geïntensiveerd en Tufès haalde de schietspoel naar Finoccië, waardoor er veel meer geweven kon worden. Het zuiden werd rijker en rijker.

Tufès was goed bevriend met Rimieu, en Tufès wist Rimieu te overtuigen om het noorden op dezelfde manier te leiden. In de periode die volgde ontwikkelde Finoccië zich tot een progressieve, welvarende staat.

Tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog wilde Frankrijk, dat de Amerikanen steunde, van Finoccië een werf maken voor oorlogsboten. De Finocciërs waren erg argwanend tegenover de Fransen en vreesden voor een nieuwe onderdrukking. Het voorstel van de Fransen had Finoccië echter wel op een idee gebracht: Ze begonnen een onafhankelijke werf in Fort Trianche en leverden schepen aan Frankrijk en Groot-Brittanië, afhankelijk van wie het meeste bood. In 1781 was de werf in Fort Trianche niet alleen meer een werf, er was een complete haven waar vele soorten oorlogstuig werd aangeboden. Fort Trianche vormde een model voor de vroegkapitalistische en klassiek liberale samenleving. De Engelsen brachten de stoommachine naar Finoccië in 1783, om sneller te kunnen produceren en zo in de oorlog in Amerika het tij te kunnen keren.

Na de onafhankelijkheid ontstonden er goede banden tussen de Verenigde Staten en Finoccië. Inmiddels was de (geschatte) bevolking van 4,3 miljoen in 1749 gegroeid tot 6,9 miljoen rond 1800. De welvaart bleef tot aan 1830, toen er een kleine arbeidersrevolutie plaatsvond in Finoccië.

Finoccische Arbeidersrevolutie en moeilijke jaren (1830 - 1870)

Mede door de vroege komst van de stoommachine was de industriële revolutie in Finoccië rond 1825 op zijn hoogtepunt. Rijke en machtige fabriekseigenaren, arme en machteloze arbeiders. Vanaf 1820 waren de eerste ontevreden geluiden uit het volk te horen. In het zuiden wilden de fabriekseigenaren opstanden voorkomen en werden er regelingen getroffen voor de arbeiders: er werden betere huizen gebouwd en de leefkwaliteit in de steden werd verbeterd. In het zuiden bleef hierom een opstand uit. In het noorden werden er echter geen verbeteringen getroffen. In 1830 brak er een grote opstand uit in Chôchamps. De burgemeester werd de stad uitgezet, samen met andere machtige ondernemers en de stad was stuurloos. De stad had een grote economische waarde voor Finoccië, aangezien meer dan de helft van alle steenkool via die stad door het land werd verspreid. De prijs van steenkool steeg enorm en er ontstond een crisis. De consul van de deelstaat Stichbeau besloot om een leger naar de stad Chôchamps te sturen, om zo de logistieke verspreiding van steenkool weer op de rit te krijgen. Door de crisis staken er echter ook in andere steden opstanden de kop op, en de hele economie van Finoccië was ontwricht. Er dreigde een versplintering van Finoccië, maar met veel geweld kon de rust worden hersteld. In 1839 kwam de economie weer op gang.

Het volk was eerst tevreden dat er weer werk was, maar al snel verdween die tevredenheid. Enkele afspraken die gemaakt waren met de staat, zoals het maximaal 12 uur werken per dag, werden niet gecontroleerd door de staat en dus waren er veel fabriekseigenaren die de arbeiders weer begonnen uit te buiten. In 1845 reist Karl Marx af naar Finoccië, om de omstandigheden van de arbeiders te bekijken en om ervaringen op te doen voor zijn filosofie. Het is niet helemaal duidelijk welke steden hij heeft bezocht, maar waarschijnlijk heeft hij een jaar in het zuiden rondgetrokken. Hij wordt populair onder de arbeiders in de steden, maar omdat er nauwelijks onderling contact tussen de arbeiders is komt er geen nieuwe, grote opstand.

De ontevredenheid groeit, en om nieuwe opstanden te voorkomen grijpt de staat in, ondanks dat het klassieke liberalisme hoogtij vierde in Finoccië. Finoccië was een zogeheten nachtwakersstaat in die tijd: de politiek vond dat de rol van de staat beperkt moest blijven tot het behouden van de orde en het zorgen voor een klimaat waarin het individu zich maximaal kon ontplooien. Maar de staat grijpt dus in: Kinderarbeid wordt verboden en arbeiders mogen een politieke partij oprichten. Dit gebeurt dan ook, in 1855 wordt de Finoccische Arbeiderspartij opgericht, gebaseerd op de ideologie van Karl Marx. Maar omdat de revolutie die werd voorspeld door Karl Marx uitbleef, stortte de partij al snel weer in elkaar. Toch verbeterden de omstandigheden voor de arbeiders en nam de welvaart gestaag toe.

Europese immigratie en Eerste Feministische Golf(1870-1900)

Finoccië groeide qua inwoneraantal en welvaart, doordat de politiek redelijk stabiel bleef. Net zoals in Carthamië immigreerden een aantal Europeanen naar Finoccië. Na de Frans-Duitse Oorlog kwamen er redelijk veel Fransen naar Finoccië, bij wie de hoop op welvarende toekomst van Frankrijk verloren was gegaan. In Frankrijk werden deze lui als landverraders gezien, en in Finoccië werden ze ook niet met open armen ontvangen. In de 120 jaar na de onafhankelijkheid waren de Finocciërs niet vergeten dat de Fransen hen anderhalve eeuw hadden onderdrukt. De overheid greep in in deze immigratiegolf: Alleen intelligente, jonge mannen en weduwen met kinderen werden toegelaten. Deze Fransen kregen nergens hulp van de overheid, wat leidde tot zelfstandige vrouwen. In Finoccië was de Eerste Feministische Golf dan ook van toepassing. Deze golf werd veroorzaakt door de geïmmigreerde Franse vrouwen. De Finocciërs zelf hadden nog een strikte scheiding tussen de taken van de man en de vrouw: de vrouw verzorgde het gezin, de man zorgde voor het geld. In de Eerste Feministische Golf wilden de Franse vrouwen dat de vrouw meer zelfstandigheid kreeg. Het was een taboe als vrouwen werkten, dus tegelijkertijd was het een verzet van de Franse vrouwen, die daar vooral in sociale kringen last van hadden. De staat ging gedeeltelijk mee met de feministen en riep de Finocciërs op elke vrouw te accepteren. Dit gebeurde, maar de rol van de vrouw veranderde niet echt.

Vanaf 1900 waren er Joden, vooral uit Oost-Europa, op de vlucht voor het groeiende antisemitisme en sommigen wilden naar Finoccië. Deze werden echter niet toegelaten, want de staat wilde geen nieuwe bevolkingsgroep en waren bang dat het opkomende zionisme ook in Finoccië de kop op zou steken. Later, na de Tweede Wereldoorlog, verontschuldigde de staat zich voor deze periode. Men besefte toen dat er duizenden joden gered hadden kunnen worden.

Aanloop naar en Eerste Wereldoorlog en de vrouw aan het werk (1900-1924)

In aanloop naar de Eerste Wereldoorlog ontstond er in Europa vraag naar vanalles op militair gebied. Destijds waren boten van Finoccische makelij in de hele Westerse wereld bekend, stammend uit de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog. Na de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog had de markt zich op particulieren gericht, en Finoccië was een grote speler in de schepenmarkt. Daarnaast was het de grootste leverancier van schepen aan de machtige Engelse marine en leverde Finoccië schepen aan de opkomende mogendheid de Verenigde Staten. De markt bloeide op toen de eerste Europese rond 1900 opdrachten binnenkwamen. Marineschepen van de hoogste kwaliteit werden in Finoccië gebouwd. In 1915 werd Finoccië door de Verenigde Staten benaderd om een Amerikaanse militaire vloot te mogen laten aanleggen in Fort Trianche, dat dan de thuishaven van die vloot zou worden. Dit was een reactie op de Duitse onderzeebotenoorlog. Finoccië stemde toe.

Toen de Verenigde Staten in 1917 de Eerste Wereldoorlog in werden getrokken, nam de grootte van de Amerikaanse vloot in Fort Trianche toe. Finoccië bleef officieel neutraal in de oorlog, maar er verrezen in Fort Trianche wel wapenfabrieken. In Amerika werkten vrouwen in de wapenfabrieken, omdat de mannen in Europa zaten. De Amerikanen namen dit gebruik mee naar Finoccië, en langzaamaan werd het geaccepteerd dat vrouwen werkten. Finoccische politici waren niet heel blij met deze inmenging van Amerikaanse gebruiken.

Na de Eerste Wereldoorlog bleven de vrouwen aan het werk. Steeds meer vrouwen vonden dat, nu ze hadden kunnen laten zien dat ze net zo goed werkten als mannen, ze ook gelijke rechten mochten krijgen. Dit gebeurde dan ook in 1923.

Economische moeilijkheden en Tweede Wereldoorlog(1924 - 1950)

Na de Eerste Wereldoorlog werd Amerika isolationistisch. Hierdoor verdween de vraag naar een sterke marine, en hierdoor ontstond er werkloosheid in Finoccië. Sociaaldemocratische politieke partijen kregen de overhand, en de staat wilde dat er meer binnenlandse handel kwam en minder naar het buitenland. Dit bleek een goede verandering, alhoewel de welvaart in Finoccië eerst daalde. In 1929, toen de wereldeconomie instortte, leed Finoccië door de isolationistische politiek veel minder schade dan andere landen als Carthamië. Desondanks waren het moeilijke jaren.

In 1943 ontstond er opnieuw vraag naar marineschepen vanuit Amerika. De markt was enorm ingezakt in de afgelopen decennia, maar kennis werd weer opgepoetst en de Finocciërs produceerden een ongekend aantal schepen. Liberalisme stak weer de kop op en Finoccië opende zich weer voor de buitenwereld. Conservatieven vreesden dat er na de Tweede Wereldoorlog opnieuw een crisis zou komen, maar de staat wist een inzakking van de botenmarkt te voorkomen door toen het einde van de Tweede Wereldoorlog in zicht was de markt langzaam te beperken. Er werd gefocust op vervoer over land, en na de oorlog ontstonden grote bromfiets- en motorfabrikanten, hiernaar was grote vraag ontstaan in de wereld. De mensen die werkten op de werf verkasten massaal naar de fabrieken. Heden ten dage zijn er nog twee grote motorfabrikanten over, namelijk Motoche en Tranfin.

Koude Oorlog en hippiecultuur (1950 - 1971)

Toen de VS en de Sovjet-Unie elkaar de Koude Oorlog in joegen, veranderde de politiek in Finoccië. De Trumandoctrine werd volledig overgenomen door de regering en er streden Finocciërs mee in de Koreaoorlog. Het niveau van het leger steeg en er werd steeds meer aan defensie uitgegeven. Groepen jongeren waren hiertegen, en raakten geïnspireerd door de Hippiecultuur in de Verenigde Staten, met name in San Francisco. Portaméri werd door hen uitgeroepen tot een zogenoemde hippieplaats, waar vele hippies bijeenkwamen. Uit het hele land kwamen jongeren naar Portaméri en vestigden zich in de buitenwijken. De overheid trok zich er eerst nog niets van aan, en liet alles gebeuren. Er bleek echter dat de leefomstandigheden bar slecht waren. Huizen stonden op instorten, hygiëne was er niet en meer dan de helft van de hippies waren werkloos. Zij hielden zich de hele dag bezig met vreedzame demonstraties en allerlei kunstvormen. De bekendste kunstvorm is de Boitâr, het maken van kunstzinnige brievenbussen. De brievenbus kreeg een vreemde, maar speciale status: de Hippies zagen in de brievenbus de opening tot contact, tot samenkomst en daarom was het belangrijk de brievenbus zo mooi mogelijk te maken. Immers, hoe mooier, hoe meer contact en samenkomst, waardoor er minder ruzie en onvrede zou zijn in de wereld. Complete kunstwerken verschenen. Deze brievenbussen zijn vandaag de dag nog steeds te bewonderen, en staan op de werelderfgoedlijst van Unesco.

Toch ontstonden er onenigheden. Niet-hippies, die voor de komst van de hippies al in de buitenwijken woonden, raakten geïsoleerd. Ze werden door de Hippies gezien als mensen die achter de regering stonden, en dus voor de oorlog waren. In de nacht van 21 maart 1964 werden deze mensen hun huizen uitgejaagd door de hippies, en vervolgens werden die huizen in brand gestoken. De hippies zagen dit als de enig mogelijke stap om hun ideologie te laten slagen. De branden werden gezien als vredesvuren, maar de branden breidden zich snel uit naar omliggende huizen. Pas toen de brand te zien was buiten de hippiewijken werd de brandweer gealarmeerd. Er werd al snel ingezien dat complete blokken huizen zouden uitbranden, en doel was om zoveel mogelijk mensen te redden. Echter, door de ongeorganiseerde zooi waren veel huizen onbereikbaar, en uiteindelijk vonden 232 mensen de dood. 176 mensen stonden geregistreerd bij de hippie-organisaties, de overige 56 waren 'normale' mensen. Hieronder waren complete gezinnen die overleden waren. Het was een grote schok voor heel Finoccië, en de buitenwijken van Portaméri werden ontruimd en vervolgens opnieuw ingericht. Een enorme zwart gebouw, in de vorm van een Boitâr-brievenbus, staat nu op de plek waar een heel huizenblok is afgebrand. Na de wederopbouw van de buitenwijken werd er veel meer gecontroleerd in Portaméri en andere grote steden. Dit beviel de Hippies niet en de cultuur viel uit elkaar. In 1969 trokken groepen Hippies naar het platteland, waar ze zelfvoorzienende dorpen stichtten. Een voorbeeld hiervan is het dorpje Noumonde, waar 9.256 hippies in vrede samenleven en jaarlijks nog door de buitenwijken van Portaméri lopen, om de overledenen te herdenken. In 1971 was de originele hippiegolf definitief ten einde.
Laatst gewijzigd door Maarten op wo 07 okt 2015, 18:06, 77 keer totaal gewijzigd.

Gesloten

Wie is er online

Gebruikers op dit forum: Geen geregistreerde gebruikers en 1 gast