- beknopt overzicht van de grammatica
- Woordenlijst Nederlands-Karktisch
- Woordenlijst Karktisch-Nederlands
- Spoiler: weergeven
- Omdat ik vond dat ik eerst wat meer over de taal wil weten vooraleer me met kaarten e.d. bezig te gaan houden, heb ik een grove opzet gemaakt van het Caru̇h́ (u mag ook Karktisch zeggen). In hoofdlijnen:
Naamwoorden:
Er zijn geen geslachten. Zelfstandige naamwoorden bestaan in bekennende en ontkennende vormen. D.w.z. dat men ȧxe ('een/het huis'), ȧxexe ('(de) huizen') en xȧxe ('geen huis/huizen') kan tegenkomen.
Daarnaast zijn er tien naamvallen: absolutief (= onderwerp bij onovergankelijke werkwoorden, lijdend voorwerp bij overgankelijke werkwoorden; ook het werkwoord wordt als zelfstandig naamwoord in de absolutief gezet als er een hulpwerkwoord in de zin staat), ergatief (= onderwerp bij overgankelijke werkwoorden), datief (= meewerkend voorwerp), partitief (= deel/geheel (bv. een glas bier, 542 kilo zeezoogdieren), maar ook het lijdend voorwerp staat in de partitief als er een hulpwerkwoord in de zin staat), genitief (bezit, 'van'), comitatief (gezelschap, 'samen met'), ablatief (herkomst, 'van', 'uit'), allatief (bestemming, 'naar'), instrumentalis (hulpmiddel, 'met', 'door middel van') en locatief (plaats/tijd, 'in', 'op', etc.).
Dit levert een totaal van 30 vormen op, verspreid over bekennend enkelvoud, bekennend meervoud en ontkennend. Er zijn twee stammen, namelijk de absolutiefstam (bij 99% van alle woorden is dit de grondvorm; er is een handjevol woorden waarvan de absolutief enkelvoud afwijkt van de absolutiefstam - die woorden moet ik overigens nog verzinnen; ik heb alleen nog maar bedacht dat ze er zijn ) en de ergatiefstam, welke laatste meestal regelmatig wordt afgeleid van de eerste, maar uitzonderingen hierop komen voor.
Telwoorden:
1. vut, 2. v́ėxe, 3. cėv́i, 4. aulu̇, 5. vas, 6. ȧna, 7. x́oz, 8. x́aq́ė, 9. v́edes, 10. coq́ (wordt vanzelfsprekend t.z.t. uitgebreid)
Werkwoorden:
Onovergankelijke werkwoorden richten zich naar het subject in de absolutief; overgankelijke werkwoorden naar het subject in de ergatief. In de onbepaalde wijs hebben onovergankelijke werkwoorden geen speciale uitgangen, terwijl aan overgankelijke werkwoorden met –(e)zȯ wordt toegevoegd. Er zijn persoonsmarkeringen (ik noem ze liever geen 'uitgangen', aangezien het een combinatie van voor- en achtervoegsels betreft, dus dan zou je eerder moeten spreken van 'in- en uitgangen') voor de eerste persoon enkel- en meervoud, de tweede persoon, de derde persoon 'levende wezens', en de derde persoon 'objecten en abstracta'. Vaak wordt er echter een constructie gebruikt met hulpwerkwoorden als zėzȯ (doen), ȧxazȯ (niet doen), mahȯ (klaar zijn met), irq́azȯ (doorgaan met), etc. Deze constructies zijn altijd overgankelijk en het eigenlijke hoofdwerkwoord is hierin een zelfstandig naamwoord (gerundium) dat als lijdend voorwerp in de absolutief gezet wordt. Het eigenlijke lijdende voorwerp verschijnt daarna in de partitief. Vergelijk:
ocėlunȯ Janeneś unov́ėn xogiq́ (Jan vermoordt mijn hond; vermoordt - Jan (erg) - ik (gen) - hond (abs));
ozėco Janeneś cėlezȯ unov́ėn xogiq́enśok (Jan vermoordt mijn hond; doet - Jan (erg) - vermoorden (abs) - ik (gen) - hond (part))
oxisćėco x́uldė reźauǵon (er staat een paard in de gang of het paard staat in de gang; staat - paard (abs) - gang (loc));
ozėco x́uldėneś xisćė reźauǵon (er staat een paard in de gang of het paard staat in de gang; doet - paard (erg) - staan (abs) - gang (loc)).
Ook de verleden tijd wordt op zo'n manier uitgedrukt:
omo Janeneś cėlezȯ unov́ėn xogiq́enśok (Jan heeft mijn hond vermoord; is klaar - Jan (erg) - vermoorden (abs) - ik (gen) - hond (part)).